Wat is er zo typerend aan lage flows?
Wat onderscheidt een lage vloeistofflow van minder dan 100 g/h van normale of hoge flows? Bij (ultra)lage flowtoepassingen treden verschijnselen op die bij hogere flows niet voorkomen of niet relevant zijn. Door de (zeer) kleine hoeveelheden vloeistof die worden verplaatst, zijn (ultra)kleine flows zo gevoelig dat zelfs de kleinste verstoringen in het proces of in de omgevingsomstandigheden een enorme invloed op de stabiliteit van de flow kunnen hebben. De invloed van externe factoren op de stabiliteit van de flow is hier essentieel - evenals de middelen om deze factoren te reguleren.
Zo kan zelfs een kleine lekkage van een gas of een vloeistof in of vanuit het proces een aanzienlijke invloed hebben op de gewenste vloeistofflow. Bovendien kun je je wel voorstellen dat vaste deeltjes of verontreinigingen in de kleine vloeistofkanaaltjes kunnen zorgen voor een ongewenste belemmering van de flow. En vooral bij het doseren van een kleine vloeistofflow leidt een onstabiele druk tot een onstabiele flow. Variaties in voordruk, schommelingen door een te groot slagvolume van de pomp ten opzichte van het flowbereik en het oplossen van gas (perslucht) bij het op druk brengen van een te doseren vloeistof: alle drie zullen ze leiden tot een onstabiele flow.
Kennis van de toepassing en van de fysieke transportkenmerken van het proces is essentieel in de complexe materie van de verwerking van lage flows. Het optimaliseren van de stabiliteit van de flow en de prestaties van vloeistofsystemen vereist een grondige kennis van vloeistofkenmerken en systeemcomponenten onder uiteenlopende omstandigheden. Elke component die in een vloeistofsysteem wordt gebruikt, kan het gedrag van een vloeistof beïnvloeden of op andere componenten inwerken, vooral bij lage flows.